De laat-Romeinse vesting
De rots boven het plaatsje Vianden werd voor het eerst in de laat-Romeinse tijd versterkt. Bij opgravingen die in 1994 aan de voet van de burchtkapel werden verricht, bleek uit vondsten in een secundaire laag dat opstaande delen van het muurwerk van de laat-Romeinse vestingtoren nog tot in de Merovingische tijd bestonden en dat dit vierkante bouwwerk als enig overgebleven bouwdeel uit de laat-Romeinse tijd in de eerste middeleeuwse burcht werd opgenomen.Aan een oude verbindingsroute, die als aftakking (‘secundaire’ weg) van de Romeinse heerweg tussen Reims en Keulen door de Ardennen, de dalen van de Our en de Sauer en dan via Echternach in de richting van Bitburg en uiteindelijk naar de toenmalige metropool Trier liep, werd in de late oudheid op de kasteelheuvel een eerste vesting aangelegd, vermoedelijk als vluchtburcht die in de dreigende tijden van de Germaanse volksverhuizingen (rond 275 na Chr.) door bewoners van deze streek als toevluchtsoord werd gebruikt. De weinige munten en de vroegste scherven van onbehandeld aardewerk die op deze plek zijn gevonden, dateren uit de laatste decennia van de derde eeuw na Chr. Enkele van de gevonden munten stammen uit de Contantijnse tijd en het midden van de vierde eeuw, toen hier ook de stenen garnizoensvesting verrees, maar het meeste terra sigillata-aardewerk duidt op de periode waarin de pottenbakkerijen van Trier nog in bedrijf waren en op zogenaamde raderwerksigillaten uit de pottenbakkerijen van de Argonne.De Romeinse vestingtoren van het castellum in Vianden schijnt na de ontruiming van de vesting rond 430/440 na Chr. toch nog in gebruik te zijn geweest, want hij bleef ook in navolgende bouwperioden van de burcht op de kasteelheuvel tot in de hoge middeleeuwen bepalend.